Spoor 1: fossiele energie
Het eerste spoor betreft het gebruik van fossiele brandstoffen. Denk aan het gebruik van diesel voor de tractor of de elektriciteit die nodig is voor het koelen van de melk in de koeltank, of de verwarming en ventilatie in de stallen. Wanneer de energie afkomstig is van diesel, of van grijze stroom draagt de CO₂ die daarbij vrijkomt bij aan het broeikasgaseffect. De grootste bijdrage van CO₂ aan de landbouwemissies is toe te schrijven aan de glastuinbouw, de bijdrage van de veehouderij aan verbranding van fossiele brandstoffen is maar klein en wordt hier verwaarloosd. Het grootste gedeelte van het broeikaseffect door de veehouderij komt door CH₄, gevolgd door N₂O, Dit wordt uitgelegd in de drie andere sporen.
Spoor 2: dier
Methaan ontstaat in het maagdarmstelsel van dieren tijdens het verteren van voedsel. In het voedsel zitten organische stoffen, dit zijn de suikers, de vetten en de eiwitten in het voer. Om deze voedingstoffen beschikbaar te maken voor het dier, wordt het voedsel verteerd in het maagdarmstelsel van dieren. Bij het verteren van de organische stof onder zuurstofloze omstandigheden ontstaat, naast voor het lichaam nuttige bouwstoffen, ook CH₄.
Bij varkens gaat het om fermentatieprocessen in de darm, tijdens de darmvertering ontstaat CH₄ die het lichaam verlaat via scheetjes. Dat gebeurt trouwens ook bij mensen. Een varken produceert op deze manier ongeveer 5 gram CH4 per dag. Bij koeien gaat het anders, koeien kunnen leven op gras omdat ze maar liefst vier magen hebben om dat te verteren. Het zijn herkauwers. De keerzijde is dat bij deze vertering veel CH₄ ontstaat in de pens. Dat komt het dier weer uit via de bek (als boeren). Een koe produceert op deze manier ongeveer 350 g CH₄ per dag. Dat is dus 70 keer meer dan een varken. Je begrijpt nu dus dat het terugdringen van de methaanuitstoot door de veehouderij een belangrijk aandachtspunt is, waar we veel onderzoek naar doen.
Spoor 3: mestopslag
Het derde spoor betreft de uitstoot van broeikasgassen uit de mest van de dieren. Bij opslag van de mest kan CH₄ en N₂O, ontstaan. Als de mest onder zuurstofloze omstandigheden wordt opgeslagen, zoals in een mestput onder de stalvloer, ontstaat CH₄. Wanneer wel zuurstof beschikbaar is ontstaat N₂O,. Zuurstof komt moeilijk in drijfmest (mest en urine samen), maar als je het mengt met stro of ander plantaardig materiaal maak je het luchtiger. Door de zuurstof kan vervolgens N₂O, ontstaan. Dit gebeurt bijvoorbeeld in composthopen. Omdat de meeste mest in Nederland bewaard wordt als drijfmest is deze N₂O,-bron in Nederland niet zo groot.
Spoor 4: bodem
Het vierde spoor waardoor door het houden van vee broeikasgassen ontstaat, loopt via de mest die op het land wordt uitgereden. Wanneer mest op het land ligt kan er veel zuurstof bij en ontstaat N₂O,. Een tweede dierlijke N₂O, bron vanuit de bodem ontstaat door ammoniak (NH3). NH3 komt net als CH₄ en N₂O, uit de mest wanneer het is opgeslagen in de stal of in een mestsilo en na het uitrijden van de mest. Eenmaal in de lucht, blijft het daar niet, maar ‘valt’ het uiteindelijk weer ergens op de grond. Dat noemen we depositie. Een klein gedeelte van deze NH3 reageert met zuurstof en wordt dan N2O. Ongeveer 10% van alle N₂O, is toe te schrijven aan deze zogenaamde ‘indirecte’ emissies en komt neer op zo’n 2% van de broeikasgasemissie uit de veehouderij. Niet alle emissies vanaf de bodem hebben dierlijke mest als oorsprong. Andere bronnen zijn bijvoorbeeld kunstmest en gewasresten.

In de figuur staan de bijdragen van de vier sporen aan de broeikasgasemissie uit de landbouw. Samenvattend kan geconcludeerd worden dat 14 procent van alle broeikasgasemissies in Nederland uit de landbouw komt en dat daarvan ca. 70% door de veehouderij veroorzaakt wordt en vooral bestaat uit CH4 en N₂O,. De grootste bijdrage wordt geleverd door CH₄ uit koeien en uit mest.